door F.M. STAVAST,

Archivaris Van De Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam

  

De Hervormde Gemeente Poortugaal

 

a. Historie

In de zestiger jaren van de 16de eeuw moet de reformatie haar intrede in Poortugaal gedaan hebben. Van de laatste pastoor Wouter Simonsz. is bekend, dat hij de nieuwe leer aanhing en daarom zijn ambt neerlegde. Hij heeft waarschijnlijlk wel enige invloed uitgeoefend op de inwoners van Poortugaal. In 1567 vertrok Simonsz. uit Poortugaal.

Hij werd tenslotte door Alva uit de Nederlanden verbannen, maar keerde toch terug en werd in 1570 als hageprediker opgepakt en te Den Haag terechtgesteld wegens het verlaten der Roomse Kerk.1)

In 1583 werd Jan Heymansz. Blanchet als predikant beroepen.

Hij wordt steeds als eerste vaste predikant van Poortugaal vermeld. Voor hem is echter Jan Anthoniesz. predikant geweest. Wegens moeilijkheden met zijn gemeente, waarvan melding wordt gemaakt in de acta van de classicale Vergadering gehouden te Schiedam op 6 maart 1581, vetrok hij in 1583. Jan Heymansz. had zich toen bereid verklaard in Poortugaal te staan.2)

 

Op 24 april 1583 deed laatstgenoemde zijn eerste 'vermaen' in de kerk van Poortugaal en op 15 mei werd hij bevestigd door Petrus Taurinus, predikant te Schiedam.3) Ook Jan Heymansz heeft moeilijkheden met zijn gemeente gehad; het was misschien wel moeilijk voor de dorpers van Poortugaal een omwenteling te accepteren. Maar hij is gebleven tot zijn dood in 1604.

De twisten tussen Remonstranten en Contra-remonstranten tijdens het bestand lieten Poortugaal ook niet geheel onberoerd. In deze periode was Petrus Wassenburg predikant (1612-1619). Hij was Contra-remonstrants gezind en dat bracht problemen met zich mee in de overwegend Remonstrantse classis van Schieland, waartoe Poortugaal in die tijd behoorde.

Wassenburg wilde zich niet onderwerpen aan de resolutie van de Staten van Holland van 22 december 1615, waarbij gepoogd werd de kerkorde van 1591 en de door Hugo de Groot in 1614 ontworpen 'Resolutie tot den vrede der kercken' te doen handhaven.

Twee predikanten uit Rotterdam, de predikant van Charlois en de predikant van Rhoon, allen Remonstranten, kwamen daarop naar Poortugaal om Wassenburg en zijn kerkeraad te overreden die resolutie te gehoorzamen: 'Indien niet, dat zij haer dan souden hebben te wachten van schaede'.

Het lukte niet. Ook niet na een bijeenkomst ten overstaan van de ruwaard van Putten tussen Wassenburg, zijn kerkeraad en de predikanten van Charlois en Pernis als gedeputeerden van de classis. Tengevolge hiervan ondervond Wassenburg in de daarop volgende periode enige moeilijk-heden. Tenslotte echter, toen Maurits naar de Contra-remonstranten ging overhellen, liet men hem met rust.4)

 

b. Kerkelijke indeling

Poortugaal behoorde tot 1816 tot de classis Schieland. De benaming classis Rotterdam komt ook voor. Bij het Algemeen Reglement van 1816 werd deze classis iets uitgebreid en kreeg de naam classis Rotterdam. Sinds 1951 behoort Poortugaal tot de classis Rotterdam-Zuid.

De classis is weer in ringen verdeeld, waarvan de voornaamste taak is: de regeling van consulentschappen en vacaturebeurten. De ringgrenzen zijn echter herhaaldelijk gewijzigd. Nu behoort Poortugaal tot de ring Pernis.

 

c. Kerkeraad

De kerkeraad te Poortugaal bestond aanvankelijk uit de predikant, twee ouderlingen en twee diakenen. De predikant werd beroepen door de kerkeraad ingevolge artikel 13 van de acta van de synode van Emden (1571). Ouderlingen en diakenen werden gekozen door de gemeente.5) Na verloop van tijd ging de kerkraad zich echter door coöptatie aanvullen. Elke twee jaar koos men de twee nieuwe ouderlingen en diakenen. In 1595 besloot de kerkeraad : echter, dat er elk jaar één ou4erling en één diaken gekozen zouden worden. Dezen zouden dan de aItredende ouderling en diaken vervangen en konden in hun werk ingevoerd worden door de aanblijvende ambtgenoten.6)

Wanneer de derde ouderling aan de kerkeraad is toegevoegd, is onbekend, daar de resoluties over de periode 1601-1771 ontbreken.  In ieder geval is het zo, dat na 1771 het ene jaar twee ouderlingen aftraden en werden vervangen, het volgend jaar één ouderling.

De taak van de predikant spreekt eigenlijk voor zichzelf: hij is de herder van zijn gemeente en verkondigt het evangelie.

Over het ambt van ouderling is artikel 4 van de acta der Rotterdamse synode van 1575 zeer duidelijk. Het zegt o.a.: 'Het ampt der ouderlingen is acht te nemen op de leere ende wandel der predicanten ende dieselvige, in enich van beiden vaelgerende, te berispen ende vermaenen, daerenboven met de ministers sorg te draghen ower de ghemeente, ten einden alle dingen met ordGnge ende geschicktelick toegaen. Ende soe sij yemant van de lidtmaeten der kercken befinden in leer ofte wandel hem onchristelicken te dragen, dieselve nae Christi befel,  Math. 18, te vermanende de hartknechtige ongehoersame : der kercke, dat is den anderen ministers ende ouderlingen an te dienent.

De diakenen, belast met de armenzorg, maakten eveneens deel uit van de kerkeraad; de beleidszaken van de. diaconie werden in de kerkeraad behandeld. Dit is dan ook de reden, dat de archiefbescheiden der diaconie zich in het archief van de kerkeraad bevinden. De oudste diaken fungeerde als penningmeester. Hij maakte de rekening op en legde hierover verantwoording af in de kerkeraad.

Zoals hierboven reeds is gezegd had de kerkeraad het recht om de predikant te beroepen. De overheid had echter het recht van approbatie. Voor Poortugaal bestond de overheid uit het college van schout en schepenen. De schout vertegenwoordigde de Staten van Holland, die de heerlijkheid Putten, waarvan Poortugaal deel uitmaakte, in 1581 bij de afzwering van Philips II verkregen hadden.

In 1731 verkochten de Staten van Holland het ambacht Poortugaal samen met de ambachten Hoogvliet en Pernis  aan de stad Schiedam. Schiedam behield Poortugaal, met een onderbreking gedurende de periode 1795-1813, tot 1861 in welk jaar de titel van ambachtsheer door verkoop in het bezit kwam van de familie Van der Poest Clement. 7)

Artikel 4 van de acta der Rotterdamse synode van 1575 zegt wat betreft de beroeping: 'De minster sal vercoren  worden van de consistorie der kercke, die hij dienen sal,  met het oordeel des classen ofte van twie ofte drie genabuerde ministers. Die vercorene sulle de magistraet presenteert worden, opdat hierinne sonder hare weeten wille ende authoriteit niet en geschiede.

Die kerckendienars, also vercoren ende van der magistraet geaprobiert, sullen der ghemeente voorgestelt worden, opdat oeck de ghemeente hare vrijheyt hebbe in de annemighe derselver. So daer gheen tegenspreckenge en valt, sullen van eenen dienar in haer ampt befesticht worden met voorgaende gebeden, sonder nochtans de ceremonie der opleggeenge der handen in desen tijt te gebruycken'.

Dat de overheid wel stond op haar recht van approbatie, blijkt uit het feit, dat het college van schout en schepenen op 9 december 1772 in een resolutie de kerkeraad terecht wees, omdat de procedure bij de beroeping van ds. Constant van den Kerkhoven niet correct was geweest.

De kerkeraad had nl. het uitgebrachte beroep slechts ter approbatie aan de classis van Schieland overgebracht en niet aan schout en schepenen.8)

Overigens zijn er in Poortugaal, althans voor zover dit is na te gaan, bij het beroepen van predikanten nooit ernstige moeilijkheden met de overheid geweest. In het Algemeen Reglement (voor de Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden) van 1852 bepaalde artikel 23, dat het recht tot benoeming van ouderlingen en diakenen  en tot het beroepen van predikanten zou komen te berusten bij de gemeente. Dit democratisch grondbeginsel werd  verder uitgewerkt in het in 1866 vastgestelde en op 1 maart 1867 in werking getreden Synodaal Reglement op de benoeming van ouderlingen en diakenen en de beroeping van predikanten. Dit reglement bepaalde o.a., dat de kerkeraden aan de manlijke belijdende lidmaten van 23 jaar en ouder de vraag moesten voorleggen of zij van het in artikel 23 van het Algemeen Reglement genoemde recht wensten gebruik te maken, of dat zij de kerkeraad wilden machtigen om op de bestaande voet door te gaan.

Op 29 maart 1867 besloot men in Poortugaal met 31 stemmen voor en 18 tegen 'artikel" 23 aan te neme~.9) Er moest nu een kiescollege gevormd worden, bestaande uit de gezamenlijke leden van de kerkeraad en uit tweemaal zoveel gemachtigden, te benoemen uit en door de stemgerechtigden.

Wat Poortugaal betrof, kwam dit neer op twaalf gemachtigden. Binnen zes maanden nadat het recht van benoeming en beroeping aan de gemeente was gekomen, zou de kerkeraad door vaststelling van een reglement de uitvoering moeten bewerkstelligen van deze regeling.

Telkens na verloop van tien jaar zou de gemeente voor de keus tussen zelfstandige uitoefening en delegatie van het recht van benoeming en beroeping worden gesteld. Nadat de kerkeraad een plaatselijk reglement op de samenstelling en de werkzaamheden van het kiescollege had ontworpen en dit was goedgekeurd door het provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland en het bestuur van de classis Rotterdam vond reeds op vrijdag 4 oktober de eerste stemming plaats. Hierbij werden zeven personen met volstrekte meerderheid gekozen. Op 2 december 1867 tenslotte, na in totaal vier stemmingen, waren de vereiste twaalf gemachtigden gekozen en was het kiescollege dus voltallig.

De gemachtigden werden benoemd voor een periode van vier jaar. Elk jaar zouden drie leden aftreden volgens een rooster, voor de eerste maal door het lot vastgesteld.

Het kiescollege heeft in Poortugaal gefunctioneerd tot 1931, met een onderbreking gedurende de jaren 1892 en 1893. In deze jaren was het aantal stemgerechtigde lidmaten beneden de 100 gedaald. Volgens het bovengenoemd  Synodaal Reglement moesten de stemgerechtigden dan zelf het recht tot benoeming en beroeping uitoefenen. In januari 1931 kozen de stemgerechtigde lidmaten voor delegatie van het recht van benoeming en beroeping aan de kerkeraad; 104 stemmen werden voor delegatie uitgebracht, 20 voor de handhaving van een kiescollege.10)

Een kiescollege is daarna in Poortugaal niet meer geformeerd. De nieuwe kerkorde van 1951 liet de verkiezing van ouderlingen en diakenen over aan de stemgerechtigde lidmaten zonder de tussentrap van een kiescollege. De beroeping van de predikant kwam aan de kerkeraad.

 

d. Beheer voor 1816

Het instituut der kerkmeesters vindt zijn oorsprong al voor de reformatie. Geestelijke en kerkelijke goederen waren aanvankelijk noch eigendom van de algemene kerk, noch eigendom van de plaatselijke kerk. De goederen waren gesticht (gefundeerd) ten behoeve van het kerkgebouwen de pastorie. De kerkmeesters waren belast met het beheer van deze goederen, althans voorzover het de kerkfabriek betrof (kerkfabriek = gebouwen vermogen bestemd voor onderhoud van het gebouwen ter bestrijding van de uitgaven voor godsdienstplechtigheden). Dit geschiedde onder toezicht van de overheid als opperkerkmeester.

Het laatste was gegrond op het canonieke recht volgens hetwelk de geestelijke overheid het oppertoezicht over de geestelijke en kerkelijke goederen uitoefende. Toen de geestelijke overheid bij de reformatie wegviel, kwam de wereldlijke overheid in haar plaats. Zij besliste, dat de gereformeerde religie de ware christelijke was en dat dus de geestelijke en kerkelijke goederen ten behoeve van die godsdienst zouden zijn; m.a.w. de overheid schonk het eigendomsrecht der goederen niet aan de gereformeerde gemeenten, maar wel het profijt van de inkomsten. In een resolutie van 2 maart 1575 bepaalden de  Staten van Holland, dat de kerkmeesters 'voortaan bij de magistraten ende regeerders van alle steden, dorpen : ende vlecken in Hollandt alle jaers zullen gestelt worden, ... nae dat in elcke stede ende vleck gewoonlijck ende noodigh zijn gestelt te worden.

Het beheer der kerkfabriek bleef dus, evenals voor de reformatie, in handen van de kerkmeesters.11) Ook in Poortugaal.

De reformatie had wel gevolgen voor de zgn. memorielanden van Poortugaal. Memorielanden zijn landen belast met de onkosten van memoriën of zielmissen. In de late middeleeuwen kwam het vrij vaak voor, dat iemand die hiertoe in staat was een eigen memorie stichtte, soms eveneens voor zijn naaste verwanten. Een jaarlijks afgezonderd deel van de opbrengst van een stuk land (=het memorieland) diende dan om de onkosten voor het lezen van de mis te betalen. In veel gevallen bepaalden de stichters, dat het memorieland na een 'of twee generaties aan de kerk zou komen. Toen met de reformatie het oorspronkelijke, doel van het memorieland verviel, werd de last rustende op de memorielanden, die in de loop der tijd niet aan de kerk waren overgegaan, afkoopbaar. De blaffaard van de memoriolanden, die zich in het archief van kerkmeesters en kerkvoogdij bevindt, had dan ook slechts ten doel te dienen als legger van financiële verplichtingen.12)

De hierboven geschetste toestand, kerkelijke goederen beheerd door kerkmeesters onder toezicht van de wereldlijke overheid, bleef bestaan tot de staatsregeling van 23 april 1798. Deze staatsregeling bracht de scheiding van kerk en staat. De goederen beheerd door de na de reformatie ingestelde geestelijke kantoren, uit de opbrengsten waarvan de predikantstractementen werd betaald, werden genationaliseerd en in artikel 21 van de staatsregeling werd bepaald dat: 'Elk kerkgenootschap zorgt voor het onderhoud van zijnen Eredienst, deszelfs Bedienaren en Gestigten'. In de additionele artikelen werd t.o.v. artikel 21 nog een overgangsregeling opgenomen: nog drie jaar zouden de predikantstractementen  uit ‘s lands kas betaald worden. Verder werden de kerkgebouwen en pastorieën ter beschikking gesteld van de plaatselijke overheid, die dan met de plaatselijke kerkgenootschappen tot een vergelijk aangaande de verdeling moest zien te komen.

Op 29 juli werd, op aandringen van de Zuid-Hollandse synode, in de vergadering van de kerkeraad gesproken over het aanstellen van een commissie ter waarneming van de financiële belangen der kerk, welke 'op den best mogelijken wijze zou zorg dragen, dat door den schikkingen van den tegenwoordigen tijd en door het ontneemen van voorheen genoten voorrechten den uitoeffening van den openbaare Godsdienst alhier niet gestremd wordt'.13)

Er werd voorgesteld, dat de stemgerechtigde lidmaten , de leden der commissie zouden kiezen. Zij zouden deze of zelf kiezen of uit een door de kerkeraad opgesteld dubbeltal van acht personen, bestaande uit vier leden van de kerkeraad en vier personen uit de gemeente. Dit voorstel werd aangenomen. Op zondag 9 september besloten de stemgerechtigden tot de tweede oplossing en werd de kerkeraad bovendien gevraagd zelf de personen te kiezen uit het door hem voorgestelde dubbeltal. Vervolgens werden twee personen uit de kerkeraad en twee uit de gemeente verkozen.14) Het aantal leden der commissie werd enige tijd later uitgebreid tot vijf.

De in het leven geroepen Financiële Commissie ter in standhouding van den Openbaren Godsdienst, kortweg Kerkelijke Commissie genoemd, zou het toezicht gaar uitoefenen op de door de twee kerkmeesters gevoerde administratie der kerkelijke goederen. De kerkmeesters zouden voortaan door de gemeente verkozen worden uit een door de commissie opgestelde nominatie.

Een der eerste werkzaamheden der Kerkelijke Commissie was het treffen van een vergelijk met de Rooms-Katholieken in Poortugaal. Dit vergelijk kwam tot stand op 13 oktober 1798 en betrof de kerkelijke gebouwen, die zoals reeds gezegd, ter beschikking van de plaatselijke overheid waren gesteld. De Hervormden verkregen hierbij het eigendomsrecht van kerk, pastorie en schoolgebouw; de Roomsen eene somma van drie guldens voor iedere ziel van den  Roomschen Godsdienst onder jurisdictie van Poortugaal behoorende, bovendien nog een 'douceur van 2 zilveren Rijxd., waarvan de Eene helfte zal komen aan den Gereformeerde armen van Poortugael, ende wederhelfte aan den Roomschen Godsdienst.15 )

In januari 1799 opende de Kerkelijke Commissie een vrijwillige inschrijving ter inzameling van gelden om effecten te kopen. Deze effecten zouden dan de basis vormen van een fonds, het Fonds ter Instandhouding van den gereformeerden Godsdienst (meestal Godsdienstig Fonds), waaruit de predikant betaald kon worden. De administratie van dit fonds kwam in handen van een penningmeester, die benoemd werd door de commissie, aan welke hij ook rekening en verantwoording aflegde.16) Door de staatsregeling van 1801 werden de predikantstractementen in ieder geval gewaarborgd tot hierin op andere wijze voorzien zou zijn. De grondwet van 1814 bepaalde tenslotte, dat de betaling der predikantstractementen weer uit 's lands kas zou geschieden. Omdat de noodzaak dus verviel het predikantstractement uit het fonds te betalen werd het o.a. gebruikt om de bij het beroepingswerk door kerkeraadsleden gemaakte reiskosten te vergoeden. Bovendien ontving de predikant een toelage 'voor het houden van bijbeloeffeningen in den wintertijd'.17)

Op 7 december 1881 werd door kerkvoogden en notabelen besloten het Godsdienstig Fonds te laten vervallen. De effecten van het fonds werden eigendom van de kerk van Poortugaal. 18)

 

e. Beheer na 1816

Het Algemeen Reglement van 7 januari 1816 gaf de Nederlandse Hervormde Kerk een organisatie voor haar bestuuren in de periode 1819-1823 volgden de Provinciale Reglementen op de administratie der kerkelijke fondsen en de kosten van de Eeredienst bij de Hervormde gemeenten in Nederland. In deze reglementen bleef de onafhankelijkheid der gemeenten gehandhaafd.

In elke gemeente zouden voortaan door de stemgerechtigden notabelen worden gekozen. De eerste maal echter werden zij door de Koning benoemd. De notabelen kozen dan de kerkvoogden. Kerkvoogden en notabelen waren belast met het beheer der kerkelijke goederen en fondsen. Elk jaar dienden de kerkvoogden rekening en verantwoording af te leggen aan het College van Notabelen. Toezicht, beperkt tot belangrijke handelingen, geschiedde door een Provinciaal College van Toezicht .

Op 31 mei 1820 werd in Poortugaal bekend, dat acht personen tot notabelen waren benoemd.19)

Elk jaar zou hiervan een derde aftreden; het eerste jaar bepaald door het lot. Tevens benoemde de Koning plaatsvervangers ingeval van vacatures. De oude Kerkelijke Commissie bleef bestaan, doch haar taak was enigszins gelijk aan die van kerkvoogden elders. De notabelen konden echter in Poortugaal ook lid zijn van de Kerkelijke Commissie. Dit laatste is natuurlijk voortgekomen uit het feit, dat de Koning notabelen benoemde, die reeds lid waren van de commissie. De leden der Kerkelijke Commissie werden voortaan door de notabelen benoemd.20)

Ook de twee kerkmeesters bleven in Poortugaal bestaan. De administrerende kerkmeester maakte de rekening op en legde hierover verantwoording af in een verenigde vergadering van de Kerkelijke Commissie en notabelen. 21)

Op 30 december 1868 besloot een verenigde vergadering van Kerkelijke Commissie en notabelen, dat de commissie voortaan zou bestaan uit vijf personen afgescheiden van het College van Notabelen. Men kon dus niet meer tegelijkertijd lid zijn van de commissie en notabele. De zittende leden der commissie bleven in functie; de notabelen werden in de loop van januari 1869 d.m.v. een verkiezing aangevuld .22)

Vanaf 15 juni 1869 was er een nieuw plaatselijk reglement op het beheer der kerkelijke goederen van kracht. Kerkelijke Commissie werd college van kerkvoogden. Het College van Notabelen was belast met het toezicht op het door de kerkvoogden gevoerde beheer. Het college van kerkvoogden maakte jaarlijks de rekening op en legde hierover verantwoording af ten overstaan van notabelen. 23)

De kerkmeesters verdwenen van het  toneel.

Naar aanleiding van de nieuwe kerkorde van 1951 werd er opnieuw een 'plaatselijk reglement aangaande het beheer  opgesteld. Dit reglement trad in werking op 16 december 1952. In principe verandert dit reglement  echter niets; slechts enige ondergeschikte punten werden gewijzigd. 24)

 

ll. De verhouding vrijzinnig-rechtzinnigen in Poortugaal

In 1931 werd er in Poortugaal sprake van het Oprichten van een afdeling der lande1ijke Vereeniging van Vrijzinnig Hervormden. D1t met het oog op de toenemende invloed van de orthodoxie' in Poortugaal.25)

Men doelde hierbij op de in 1927 opgerichte. 'Evangelisatie-Vereeniging..,  een vereniging van rechtzinnigen, die volgens de notulen van een vergadering der kerkeraad op 8 januari 1929 steeds voortgaat in 't' openbaaren van zeer vrijmoedige wenschen, zoo vrijmoedig, dat het moeilijk wordt bij ‘t bespreken dezer wenschen den noodigen ernst te bewaren'.26)

De rechtzinnigen gingen er tenslotte toe over hun eigen kerkdiensten onder leiding van een voorganger te organiseren. De meerderheid in Poortugaal was en bleef echter  vrijzinnig en wilde geenerlei bemoeiing met de Vereeniging. Een vereniging van Vrijzinnig Hervormden werd vooralsnog niet opgericht.

In de loop der tijd groeide men toch wat naar elkaar. In de kerkeraadsvergadering van 19 november 1943 sprak men over het zoeken van toenadering tot de Evangelisatie-vereeniging.27)

Toch was in 1945 weer sprake van het oprichten van een vereniging voor de vrijzinnigen in Poortugaal. De Vereniging van Vrijzinnig Hervormden, afdeling Poortugaal werd uiteindelijk opgericht op 5 april 1946 'tot meerdere bewustmaking der Vrijzinnigen'. De vereniging sloot zich aan bij de Provinciale Vereniging van Vrijzinnig Hervormden in Zuid-Hoilanci.28)

Op 31 augustus 1946 werd de stichting ‘De Rijzende Kerk’ opgericht. Deze stichting had ten doel het onderhouden en exploiteren van een verenigingsgebouw ten dienste van de vri jzinnigen in de gemeente. 29)

 Hiertoe werd. in. december 1947 door het bestuur der stichting het pand de 'Oude School' van de kerkvoogdij gekocht.30)

Tenslotte kwam men in 1949, met hulp van de classis, tot een dialoog kerkeraad -bestuur Evangelisatie-Vereeniging. Het resultaat hiervan werd zichtbaar toen de kerkeraad op 20 november 1955 besloot zich uit te breiden met twee rechtzinnige ouderlingen met een bepaalde opdracht  (nl. werkzaam zijn in het rechtzinnige deel der gemeente .

In 1959 besloot de kerkeraad de voorganger der rechtzinnige een kerkelijke aanstelling te geven. Zodoende werd deze benoemd tot hulpprediker.32)

In 1967 verklaarden kerkeraad en bestuur der Vereniging van Rechtzinnig Hervormden (sinds 1960 was de naam der vereniging van de rechtzinnigen in de gemeente veranderd) in een overeenkomst, dat zij elkaar in hun kerkelijke eigensoortigheid  zouden accepteren en respecteren. Dientengevolge zouden zij zich in woord en geschrift onthouden van datgene, wat een discriminatie van de andere groep zou inhouden.33)

 

III. De archieven

Hoe de archieven voor 1772 bewaard werden is onbekend.

Het Kerckboeck vermeldt niets over bewaring van bescheiden. De resoluties en notulen over de periode 1601-1771 ontbreken geheel en de rekeningen der kerkmeesters maken ons ook niet veel wijzer. In de kerkeraadsnotulen na 1771 wordt herhaaldelijk melding gemaakt van een kist, waarin zich de boeken van de kerkeraad en de diaconie bevinden. Deze kist stond in de pastorie.

Uit de notulen van een vergadering der Kerkelijke Commissie op 22 juni 1806 blijkt, dat ten behoeve van de papieren van het Godsdienstig Fonds een ijzeren kist werd aangeschaft, die in de pastorie kwam te staan. 34). Waar de archiefbescheiden der kerkmeesters berustten, is niet duidelijk. Waarschijnlijk ook wel bij de predikant.

In de kerkeraadsvergadering van 10 april 1919 werd besloten een brandkast aan te schaffen, daar de kasten der pastorie, waarin de archiefbescheiden zich bevonden, nogal vochtig waren.35)

In de jaren 1935/1936 werden de archieven overgebracht naar een betonnen kluis achter de woning van F. van der Poest Clement, die toen belast was met het beheer van de archieven. Tenslotte werden de archieven opnieuw overgebracht in de jaren 1972/1973; nu naar een kamer in het oude raadhuis van Poortugaal. Deze verblijfplaats was echter dermate riskant, dat men besloot de archieven m.i.v. 1 juli 1974 in bewaring te geven bij de Gemeentelijke Archiefdienst van Rotterdam.

 

Er zijn verschillende pogingen tot inventarisatie der archieven geweest. Reeds in 1780 werd een inventaris van het archief van de kerkeraad samengesteld. Deze 'Lijst der Boeken toebehoorende aan de kerkenraad van Poortugaal' moest op bevel van de classis bij de kerkvisitatie in dat jaar overgelegd worden. Het origineel van deze inventaris is niet meer aanwezig; een afschrift vindt men in het notulenregister.36)

Verder zijn uit het archief slechts enige inventarissen vanaf 1922 te voorschijn gekomen, die alle het karakter van magazijnlijsten hebben. Een geheel nieuwe ordening en beschrijving was dus noodzakelijk. Hierbij zijn de archiefbescheiden van de diaconie gevoegd bij het archief van de kerkeraad. Zoals reeds gezegd vormden de diakenen met ouderlingen en predikant de kerkeraad. De beleidszaken der diaconie werden dan ook in de kerkeraad behandeld. Rekening en verantwoording van hun arbeid legden de diakenen af in de vergaderingen van de kerkeraad.

Reden genoeg dus om de archiefbescheiden van de diaconie in te passen in het archief van de kerkeraad. Volledigheidshalve zijn de doop- en huwelijksregisters, die zich in het Algemeen Rijksarchief bevinden ook in de inventaris opgenomen. In het aanhangsel zijn stukken opgenomen, die documentatiewaarde t.o.v. de archieven hebben, verder de boeken , en gedrukte reglementen (voor zover zij niet specifiek op de Hervormde Gemeente Poortugaal betrekking hebben), die zich in de archieven bevonden.

 

NOTEN   verwijzen naar de inventarislijst van het kerkelijk archief, onder beheer van het

Gemeente Archief van Rotterdam

 

1)              Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem, deel. 28. Leiden, 1904. Blz. 307.

2)               Dit blijkt uit de nagelaten papieren van A. van der Poest Clement, die gegevens heeft verzameld over  predikanten, die te Poortugaal gestaan hebben. Zie inv. nr. 292. i

3)              Inv. nr. 1, fol. 1.

4)              Inv. nr. 292.

5)              Inv. nr. 1, fol. 1-2.

6)              Inv. nr. 1, fol. 2.

7)             T .A. van der Vlies. Portugal na Holanda. Een en ander uit de geschiedenis van het Zuid-Hollandsche dorp Poortugaal. Rotterdac,1932.

Voor de verhouding Poortugaal-Schiedam zie: K. Heeringa.

Het oud archief der gemeente Schiedam. Schiedam, 1908. Blz. 24.

8)              Inv. nr. 2.

9)              Inv. nr. 4. \

10)            Inv. nr. 4. t

11)           Zie hiervoor: J.F  van Beeck Calkoen. Onderzoek naar den rechtstoestand der Geestelijke en Kerkelijke Goederen in Holland na de Reformatie. (diss., Utrecht).  Amsterdam, 1910.

12)           Zie J.L. van der Gouw. De blaffaard van de memorielanden van Poortugaal. In Hollandse Studiën 3. I..'s-Gravenhage-Haarlem, 1972. Blz. 77-118.

De blaffaard van memorielanden bevindt zich onder inv. nr. 149.

13)            Inv. nr. 3.

14)            Tnv. nr. 3.

15)            Inv. nr. 88.

16             Inv. nr. 3 en inv. nr. 88.

17)            Inv. nr. 93.

18)            Inv. nr. 90, blz. 58 en inv. nr. 265.

19)            Inv. nr. 93.

20)            Zie hiervoor inv. nr. 89 en inv. nr. 105.

21)            Inv. nr. 89, fol. 34.

22)            Inv. nr. 89, fol. 71-72.

23)            Inv. nr. 90, blz. 1-7.

24)            Inv. nr. 102.

25)            Inv. nr. 277.

26)            Inv. nr. 4.

27)            Inv., nr. 4.

28)            Inv. nr. 277.

29)            Inv. nr. 282.

30             Inv. nr. 284.

31)            Inv. nr.5, blz. 68 en inv. nr. 86.

32)            Inv. nr. 5, blz. 96-97 en inv. nr. 86.

33)            Inv. nr. 86 .

34)            Inv. nr. 89, fol. 2.

35)            Inv. nr. 4.

36             Inv. nr. 2.

Spreuk

Maak van je knelpunten knielpunten

Nieuws

Zondag 30 juni - 9.30 u. Belijdenisdienst

Voorganger: ds. Hans van Walsum
Organist: Jan Teeuw

Om in contact te komen met de gemeente kunt u contact opnemen met:

Predikant: Ds. Hans van Walsum, E-mail: predikant@pgpoortugaal.nl, tel: 06-22912489
Scriba: Roel v/d Berg en Jannine van Lieshout, E-mail: scriba@pgpoortugaal.nl
Website: webmaster@pgpoortugaal.nl

Dorpskerk

De dorpskerk is gelegen direct aan de Groene Kruisweg op de kruising met de Kerkstraat. Telefoonnummer van de dienstdoende koster: 06-17044302. De kerk ligt op loopafstand van het metrostation Poortugaal. Voor verhuur van de kerk: Dhr. A. de Keizer, tel: 06-22 797 952

De Haven

Het adres van dit gebouw is: Emmastraat 9, Poortugaal. 


Klik hier voor ons Privacy Statement.